Hij tuurt door de grote ramen en volgt mijn gangen bij het voorbereiden van het ontbijt alsof hij zich laaft aan onze gezelligheid. Op hoge poten rent hij rond als wij van aanrecht naar tafel lopen. En zelfs, als we om de kou, het rolgordijn gesloten houden, kijkt hij geboeid naar het schimmenspel dat op het doek verschijnt. En als we eindelijk gezeten zijn, weet ik dat de grijze doorluchtigheid achter het glas geduldig wacht op wat komen gaat. Het rantsoen van de eerste weken wordt al gauw uitgebreid naar enkele vegetarische traktaties op een dag. Vis en vlees op het menu is wat veel gevraagd van de verstokte veggies die wij zijn.
De banden worden aangehaald, denk ik. Maar ineens is er een interval van dagen voor hij zich weer vertoont. En dat herhaalt zich vele malen. Soms duurt het lang, soms duurt het kort en wij maar raden waarheen die grauwe schrokop reist. Zodra hij op ons vlot verschijnt, zijn we vereerd met zijn bezoek en proberen hem te paaien terwijl hij naar ons gluurt met die expressie tussen hooghartigheid en smachten in.
Ik ben in de ban van zijn hypnotische blik en raak niet uitgekeken op zijn bef met zwart-wit motieven. “Laat mij hier maar wat contempleren!” straalt die ouwe uit. Meestal op één poot, de ander ingetrokken, droomt hij met open ogen. Zo gaat het weken, maanden achtereen tot we ontdekken dat de Reig niet goed meer uit de voeten kan en van ons schrikt als we de soyaworstjes zijn kant uit gooien. Hij verdwijnt zonder die lekkernijen aan te raken.
De pauzes tussen zijn bezoeken in worden steeds langer. Wat is er aan de hand? De grijsaard ziet er verfomfaaid uit, zijn kuif is pluizig. Het vliegen gaat nog adequaat, maar het neerkomen is een groot probleem. Als hij probeert te landen, zie ik drie tenen naar achter klappen, het gaat door merg en been. Zomaar wat filosoferen op één poot is er niet meer bij, ik ben bedrukt als ik hem op zie stijgen.
“Krijg nou wat!” zegt mijn huisgenoot maanden later en wijst naar buiten. Op de vlonder zie ik een grijze rug. “Sssssst, niet bewegen!” De vogel kijkt niet op of om en staat daar solitair te wezen tot hij met flair het wijde luchtruim kiest. Ik bid dat het “de onze” is, al weet ik heus wel beter.